Archeologie

Archeologie

De archeologische opgravingen in de abdij van Notre-Dame du Vivier.

De abdij Notre-Dame du Vivier in Marche-les-Dames is een monument uit de 13e eeuw dat werd opgenomen in de Waalse lijst van het buitengewoon onroerend erfgoed. Deze cisterciënzer abdij heeft tot op de dag van vandaag de eeuwen doorstaan. Aanvankelijk verwelkomde ze een gemeenschap van zusters die zich wilden vestigen op een plek met aarde, steen en water. Aarde om te verbouwen, steen om te bouwen en, natuurlijk, water om te leven.

Het is dus geen toeval dat een religieuze gemeenschap zich vestigde in Marche-les-Dames in de vallei van de Gelbressée rivier. Maar het was niet het water van de rivier dat werd begeerd. Het was het zuivere en overvloedige water van de bron die bekend staat als "La Boigneuse" of in het Waals "La Bougneuse". Deze bron ontspringt op het domein van de abdij, op een steenworp van de kleine grot van Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes.

In de loop der eeuwen hebben de zusters deze heilzame waterloop getemd en vervolgens gedomesticeerd om te zorgen voor de irrigatie en de aanvoer van stromend water naar de gebouwen, de landbouwgronden, een visvijver en de boomgaarden. Er wordt uitgebreid archeologisch en geologisch onderzoek gevoerd om de geschiedenis en het traject van het water in de abdij te kunnen achterhalen.

Het eerste kolossale bouwwerk van de zusters was de bouw van een dam om het stromende water te kanaliseren, zodat het niet langer over het land en in de Gelbressée zou stromen. Deze werkzaamheden zijn duidelijk zichtbaar. Het gaat om de verhoging die nu dienstdoet als pad van de grot van OLV van Lourdes naar de achterkant van de abdij, langs de dierenverblijven. Het water werd zo verzameld in een waterloop die naar de omwallingen leidde.

Hierdoor kon de bodem ook worden opgedroogd en gedraineerd. Om te voorkomen dat het water in de open lucht zou stromen en door dieren zou worden besmet, werden in de 19e eeuw gietijzeren leidingen gelegd vanaf het punt waar het water uit de grond kwam tot aan het gebouw, maar ook tot aan de dorpsfontein en tot aan het kasteel van de prinsen van Arenberg.

De bron is zelfs zo overvloedig dat het antieke netwerk nu nog blijft gevoed worden. Er wordt hard gewerkt aan de herwaardering van dit netwerk dat geleidelijk aan zijn vele geheimen prijsgeeft.

 

UITZONDERLIJKE ONTDEKKING VAN GLOEDNIEUWE VUURVASTE STENEN UIT DE RENAISSANCE! (1566)

De archeologen van de abdij hebben een zeer mooie ontdekking gedaan, die ze zelf als uitzonderlijk bestempelden. Bij toeval stuitten ze bij het verkennen van de daken van het gastenverblijf op een houten kistje met gloednieuwe vuurvaste stenen uit de renaissance (1566)! Deze bakstenen waren bedoeld om de warmte van open haarden terug te kaatsen en zijn meestal sterk beschadigd. 

 

HET XIIIDE EEUWSE gebinte

Op 7 november 2019 kregen de archeologen toegang tot het vermoedelijke 13de-eeuwse gebinte. Het gaat hier om het gebinte dat de grote slaapzaal bedekt en dat, gedeeltelijk, het grote witte gewelf ondersteunt dat veel jonger is dan het gebinte zelf. De erfgoeddiensten zullen een groot dendrochronologisch onderzoek voeren op al het houtwerk van de abdij. Zo zullen we u, op basis van deze analyse, zeer precieze data kunnen verschaffen voor de verschillende vleugels en bijgebouwen!